Tagarchief: johan petit

Elsschot is een postmodernist

Beste bloglezers,

Een half jaar broedde ik op een blogpost over Een Ontgoocheling, de voorstelling die omstreeks die tijd in première ging op Zomer Van Antwerpen. Niet over de audiowandelingen, want die job heb ik al achter de rug (LEES  HIER), maar over de voorstelling zelf, met veel aandacht voor het aspect tekstbewerking, meerbepaald de omzetting van de Elsschotnovelle naar muziektheater.

Eén van de redenen waarom het er tot dusver niet van kwam, is het bestaan van het interview dat literair journaliste Martine Cuyt van mij afnam afgelopen zomer. Een interview dat zo gedegen en zo uitgebreid is dat het mij niet alleen verblijdde, maar mij ook de goesting ontnam om zelf achter het toetsenbord te kruipen.

Maar! Waarom zou ik Martine niet vragen of ik haar werk niet op mijn blog mag posten? Zo is er meteen een webversie van Achter De Schermen, jaargang 19, de nieuwsbrief van het Willem Elsschot Genootschap, in wiens opdracht Martine het stuk opstelde.

Momenteel zijn we op tournee met de zaalversie van Een Ontgoocheling. Wat we hoopten, is geschied: de monumentaliteit van de feestzaal van het Atheneum succesvol inruilen voor de focus (door gericht licht en een goede klank) van de black box. Een beter moment om dit interview te droppen, bestaat dus niet.

ELSSCHOT IS EEN POSTMODERNIST

Multimediakunstenaar Adriaan Van Aken heeft Belgische schrijver als missie

Het licht aansteken in het ‘immer als cynisch, diepduister en verschrikkelijk melancholisch bestempelde oeuvre van Willem Elsschot.’ Dat is de missie van de Belgische multimediakunstenaar, voorheen: theatermaker Adriaan Van Aken. Na Dwaallicht (2010, Braakland/ZheBilding) zet hij met het driestedentheater Het nieuwstedelijk zijn tweede favoriete Elsschot, Een Ontgoocheling, met muziek en verve op de planken. Audiotour inbegrepen.

Tekst: Martine Cuyt

Waar komt die Elsschotmissie vandaan, Adriaan? En nog: is zijn werk dan niet cynisch, donker en melancholisch?

Ik heb iets te veel biografen gelezen die hem cynisch noemen en ook het grote publiek ziet hem zo. Ik zie hem absoluut niet zo. Elsschot is duidelijk een man met een goed ontwikkelde donkere kant, klopt. Hij is een melancholicus, maar niet in de klassieke betekenis.

Mijn vorig project Het Einde is Nabij was een lezing over melancholie met theatercompaan Johan Petit (Martha!tentatief!), waar we, kort door de bocht, het woord probeerden uit de handen te krijgen van Freud, die melancholie als een synoniem ziet van depressie.

Melancholie is veelkantig. Die veelkantigheid geldt ook voor Elsschot. Symbolisch is dat zijn fenomenaal bekende dichtregels ‘tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren’ worden geciteerd, maar net daar ophouden. Voor mij zijn de daaropvolgende verzen cruciaal: ‘Maar ook weemoedigheid’, die ook nog eens niemand kan verklaren en die ‘des avonds komt. Wanneer men slapen gaat.’ Daardoor krijgen de vorige verzen een extra laagje.

Conclusie: Elsschot is een bijzondere melancholicus?

Ja, met melancholie als productieve, scheppende kracht. Niet in de betekenis van mensen die in een hoekje zitten te wenen. In de melancholie als die van Elsschot zit altijd humor. Er bestaat voor mij geen melancholie zonder lach. Het is juist als de toestand echt ellendig is, dat je het hardst moet lachen. Er zit ook altijd verzet in melancholie, iets strijdbaars.

Hoe heb jij Elsschot leren kennen?

Zoals iedereen: op school. De leeslijst. Mijn eerste kennismaking was Het Dwaallicht. Dat was een instapklaar boekje. Het speelt in voor mij bekende straten van de Sint-Andrieswijk. Ik liep er als kind dagelijks door. Ik speelde er.

Dat maakte dat ik het boekje vlot naar binnen werkte. Ik las er toen uiteraard nog lang niet in wat ik er vandaag in lees, maar het was meteen een voltreffer.

Vrijwel tegelijk ontdekte ik – ook op school – de gedichten van Elsschot. In één uur zagen wij niet één dichter, maar een handvol: Herman de Coninck, Cees Buddingh’, Willem Elsschot en anderen. De leraar wilde op die manier ontdekken wat aantikte bij de leerlingen. En reken maar dat Elsschot aantikte.

Zijn gedichten zijn zo krachtig dat je zelfs als tiener voelt: ‘Wow, hier is wat mee aan de hand.’  Onder andere bij ‘Het huwelijk’ stond ik versteld van de ruwheid en de vrijwel dierlijke kracht die uit de verzen sprak.

Het is duidelijk dat Elsschot aan je ribben kleefde, als leerling al.  En in 2010 zette je jouw muziektheaterstuk Dwaallicht in de straten van de stad Antwerpen.

Er is nog een tussenstap. Na mijn studies regentaat ontdekte ik dat toneelregie een studierichting was. Die was me op het lijf geschreven. Als één van mijn twee afstudeerprojecten aan het RITCS (Royal Institute for Theatre, Cinema and Sound) in Brussel ging ik voor Het Dwaallicht van Elsschot.

Hoe pakte je de laatste novelle van Elsschot toen aan?

Het werd een erg abstracte studentenversie. Ik had acteur Robbert So gevraagd voor de rol van Laarmans.

Robbert – een zogenaamde fopchinees, hij is een Nederlander met Aziatische trekken- , vond ik passen bij de drie zwarte mannen van Laarmans die op zoek zijn naar de bloedmooie Maria Van Dam.

Bij het lezen merkte Robbert dat hij die kathedralen van zinnen moeilijk uit zijn mond kreeg, dus ging ik aan de slag en begon ik de zinnen van Elsschot te deconstrueren. 

Je had de tekstbewerking dus kant en klaar voor de versie van Dwaallicht bij Braakland/ZheBilding (2010). ‘Elsschot met hoge street credibility’, schreef de pers.

De tekstbewerking is inderdaad wat ik aan mijn schoolproject heb overgehouden. Exact tien jaar later heb ik die weer bovengehaald en er nauwelijks wat aan veranderd.

  Dwaallicht werd muziektheater op locatie voor een gigantisch groot publiek, met name dat van het festival Zomer van Antwerpen. Met acteur Warre Borgmans in de rol van Laarmans. De voorstelling heeft vervolgens nog twee jaar getoerd, al had ook vier jaar gekund. 

Sleutelscène

Zeven jaar na 2010 en een gezelschapsformatie later. Wat bracht je bij Een Ontgoocheling?

Toen ik destijds in de bibliotheek Het Dwaallicht haalde – mijn eigen exemplaar was zoek geraakt – kwam ik buiten met de dubbeleditie van Querido. Naast Het Dwaallicht vond ik Een Ontgoocheling. Twee voor de prijs van één: werkt altijd. Ik begon te lezen en was meteen verkocht.

Je maakte het verhaal tot een vertelling-in-dertig-hoofdstukjes. Wat is je sleutelscène?

De start van Kareltjes leegloperij. ‘Voor Kareltje brak toen een heerlijke tijd aan’ is mijn lievelingszin uit Een ontgoocheling.

Die zin verrast, want Kareltje is net van school gesmeten, hij heeft zijn vader de grootste ontgoocheling van zijn leven bezorgd. Hoe kan dat dan?

De leegloperijpassages – voor en na de firma Beltransat – zijn de scènes waar het mij om te doen is en die dramaturgisch de insteek zijn voor de voorstelling.

Acteur Jurgen Delnaet switcht vast niet toevallig tijdens Kareltjes ‘leegloperij’ van derde persoon naar eerste persoon enkelvoud?

Het was duidelijk dat die omschakeling op een cruciaal moment moest. Voor mij was dat het ogenblik dat Kareltje beslist om niet in de Schelde te springen, maar kiest voor het leven.

Jij vindt Kareltje géén ontgoocheling, géén loser.

Hij is beslist geen loser. Misschien is Kareltje niet van de intelligentste, maar hij heeft wel een erg groot observatievermogen. Dat is een geweldige kwaliteit. Hij is iemand met verbeeldingskracht.

Kareltje zit in het park, loopt door de stad, en ziet wonderlijke dingen gebeuren: het openstaand mangat van de riolering, een snoeiende tuinman in de bomen, het op de been helpen van een gevallen paard en andere beelden die we een paar keer herhalen omdat ze zo mooi zijn. Niets ontgaat zijn aandacht.

De leegloperij komt tegenover de leegte van zijn vaders denken over werken. Die wil dat zijn zoon advocaat wordt omdat hij dan veel geld zal verdienen en veel aanzien zal genieten.

Politici verkondigen al jaren lang: ‘Iedereen een job en we zullen allemaal gelukkig worden.’ Maar: werken is niet altijd leuk of verheffend. Kijk naar vader De Keizer.

Bij Het nieuwstedelijk – theater is teamwork en dat wil ik graag benadrukken – evolueert Kareltje van handpop van zijn vader tot een denkend en agerend wezen. Hij is geen slachtoffer.

Aanvankelijk gaat Kareltje mee in de gedachtegang van vader:  zoonlief zal advocaat worden. Waar ligt het breekpunt?

In de klas, wanneer de leraar Latijn hem na het ‘Rosa-incident’ (Kareltje leest de naam ‘Rosa’ af van een spiekbriefje als antwoord op de vraag ‘Comment dit-on ‘le seigneur’ en Latin?’ (Correcte antwoord: ‘Dominus. Génitif domini.’)) vraagt wat hij later worden wil.

Kareltje wil naar gewoonte ‘advocaat’ antwoorden, maar dan, zoals Elsschot schrijft, is ‘zijn groot hoofd aan het denken gegaan’. De jongen beseft: ik zal nooit advocaat worden, want ik kan geen Frans, geen Latijn. Ik zal toch anders moeten beginnen te kijken naar het leven, zo niet loopt het mis met mij. En precies daar wordt hij een interessant personage.

Bird’s lament

De bijbehorende muziek ondersteunt die scène zeer.

Voor mij het mooiste nummer uit de voorstelling. Ik vroeg aan de muzikanten om wat te doen met het nummer Bird’s lament van de Amerikaanse muzikant Moondog. Joris Caluwaerts (Stuff) heeft dat op zich genomen.

Moondog (1916-1999) was een Amerikaanse componist, muzikant en dichter, die grotendeels op straat leefde, zelf instrumenten bouwde en die kortom een heel creatief leven heeft geleid.

De ‘treurzang van de vogels’ is zijn bekendste werk. Je voelt er heel hard een landschap  in en blazers spelen een belangrijke rol. Een basklarinet met name.

Joris heeft een prachtig nummer gecomponeerd. Op een gegeven moment hoor je meeuwen krijsen.

De tuba kondigt van bij het begin al de slotfanfare bij de begrafenis van Louis De Keizer aan. Of niet?

Ik wilde beslist iets met zware blazers. Bij tuba en co denk je meteen aan fanfares en verenigingsleven. De voorstelling begint dus met een dubbele knipoog: naar de Lustige Whistspelers, de kaartclub waarvan De Keizer voorzitter is – tot hem die functie wordt afgenomen, en naar de stoet aan het eind van het boek. Niet eerder in producties heb ik de bassen weten komen uit een tuba!

Ik ben ook blij met het ene nummer wat de muzikanten niet zelf hebben geschreven: De club van geere bij is van de Antwerpse zanger Jaak De Vocht (1911-1979) en opgepikt door onze muzikant Benjamin Boutreur (Flat Earth Society). Hij is echt bibliotheken ingedoken om een cafélied te vinden dat kon passen bij afspanning In den Broedermin, waar de whistspelers verzamelen.

De songtekst past wonderwel, inclusief de referenties naar de rosse buurt.

Tegenwoordig zitten we in hippe koffiebars, maar in de tijd van Elsschot waren cafés wildere, brutere, vuilere kroegen waar vooral mannen bier en jenevers naar binnen klokten en waar sigaren werden gerookt.

Overigens, als ik het even in herinnering mag brengen: Elsschot schreef niet alleen grote literatuur, maar ook drinkliederen als ‘Schele Vanderlinden.’

Precies! Er zit veel muziek in Elsschot, is jouw credo.

Absoluut. De muzikaliteit van Elsschot kan ik niet genoeg benadrukken. We beginnen de voorstelling met muzikaal spreken en daar eindigen we ook mee. Spreken op muziek is iets waar ons gezelschap goed in is en dat de meeste aandacht en het grootste detail krijgt.

Elsschot maakt muziek met zijn teksten. Hij heeft beslist lettergrepen zitten tellen bij het schrijven. Vandaar dat de tekst zich ook zo vlot op muziek laat vertellen. Het is gewoon een goed huwelijk: de teksten van Elsschot en wat wij maken.

Voor we met Het nieuwstedelijk twee gezelschappen samenvoegden – de Queeste uit Limburg en Braakland/ZheBilding uit Leuven – lag bij die laatste, waar ik vandaan kom, het accent al op theater voor het oor. Audio ligt in het verlengde van theater voor het oor. Hier hebben we alles bij elkaar: en een theatervoorstelling en een audiowandeling.

Laarmans

Mag ik hier de monoloog van de heer Poortmans van Poortmans Dechesne & Co, de eerste baas van Kareltje, aanhalen? Die kent zoveel toonaarden en intonaties dat Jurgen wel een solerend muzikant lijkt.

Blij dat je die eruit pikt. Die ‘dialoog’ is een restant uit mijn afstudeerproject Het Dwaallicht (2000)! Ik vervang bij Een Ontgoocheling tekst van Elsschot door de ‘dialoog’ waarin de ritmische vraag: ‘Laarmans is het niet?’ de boventoon voert.

Om de transformatie van Robbert So tot Laarmans te krijgen had ik Robbert een spiegel in de hand gestopt en debiteerde hij een dialoogje met zichzelf. Dat heb ik hier gretig opnieuw gebruikt. Ik wist dat Jurgen daar geweldig mee aan de haal zou gaan.

De solo vertelt dat Poortmans eigenlijk niet zo’n geweldige baas is. Dat hij zijn personeel niet zo heel goed behandelt. Wat deze ‘dialoog’ nog vertelt en wat zeer belangrijk is: Kareltje krijgt na die monoloog van Poortmans het laatste woord met: ‘Nee, meneer. Ik heet De Keizer.’

Meteen de eerste keer dat Kareltje toont dat hij ergens voor staat. Dat hij een identiteit begint te krijgen en voor zichzelf durft op te komen. Hij laat zich niet zomaar Laarmans noemen, want hij heet De Keizer.

Tegelijk introduceer je op expliciete wijze Laarmans, het bekende alter ego van Elsschot, dat in diverse boeken figureert.

Ook hier toont Elsschot zich een postmodernist-avant-la-lettre. Net als Paul Auster en andere grote hedendaagse schrijvers speelt Elsschot een spel met zijn lezer en zijn eigen autobiografie.

Alle Elsschotbiografieën gaan van begin tot eind over hoe Alfons De Ridder gelinkt kan worden aan de personages uit zijn boeken. Daar zijn duizenden pagina’s aan gewijd.

Als Elsschot vanuit de hemel naar ons kan kijken, dan lacht hij vast vaak in zijn vuistje. Alleen al het feit dat zijn standbeeld pontificaal staat in de inkomhal van het Atheneum waar hij is buiten gegooid. Dat zou hij hilarisch vinden.

Ook om al die biografen, theaterbewerkers en anderen die zich maar blijven het hoofd breken over de autobiografische kanten zou hij lachen. 

Elsschot nodigt de lezer er toch zelf toe uit?

Zeker, hij noemde Een Ontgoocheling een stuk uit zijn leven en in zijn Autobiografie in briefvorm schrijft Elsschot:

‘Ik ging school op de Antwerpsche Gemeenteschool, Van Maerlandtstraat en later op het Koninklijk Atheneum van Antwerpen waar ik Pol de Mont – gezegend zij zijn naam – als professor van Nederlandsch had. Toen ik plusminus zestien was moet ik de school verlaten, hoofdzakelijk wegens baldadig gedrag. Ik werd toen loopjongen , eerst bij graanjoden, Kahn & Schoen, Beddenstraat, Antwerpen, later bij de scheepsagentuur Tonnelier & Schepens, St. Paulusstraat Antwerpen (firma voorgesteld als Beltransat in ‘Een Ontgoocheling’). Daarna heb ik een paar jaar lang niets gedaan dan slenteren en boodschappen.’

 Klinkt als Kareltje, toch?

Het gepest op het werk heb je geschrapt. De postzegelscène ook. Was het moeilijk om te schrappen?

De postzegelscène heeft er lang ingezeten, want ik vond het wel een idee om te laten zien dat Kareltje het systeem van de fraude doorzag en overwoog om eraan deel te nemen, maar we moesten inkrimpen en de basis van de Beltransat is dat hij de cognossementen kwijtspeelt. Dus: postzegels eruit. Ik kreeg een mailtje van een vrouw die dat betreurde. Een aantal mensen gaat na (of voor) de voorstelling het boek duidelijk (her)lezen. Mooi, hè?

Het gepest is er overigens ook lang in gebleven, maar het stuk moest korter. Schrappen blijft moeilijk, ook al is Een Ontgoocheling losser dan het uiterst compact gepende Het Dwaallicht.

De ‘Empire Tavern’ duurt twaalf minuten, oftewel drie keer zo lang als de gemiddelde scène. Waarom liet je die erin?

Eigenlijk had ik de scène integraal kunnen schrappen, want ze is achteraf toegevoegd door Elsschot en dat voel je. Ik behield ze integendeel integraal omdat ze fantastisch goed is geschreven. Omdat je hier de beste Elsschot aan het woord krijgt. Omdat hij zich hier en in Het Dwaallicht een postmodernist toont.

Waarin is hij – behalve in het spel met identiteit en fictie – een postmodernist?

De klassieke definitie van postmoderne literatuur focust op vermenging van genres. Het Dwaallicht is zowel een detectiveroman, een roadmovie, film noir én grote literatuur.

De waanzinnige Empire-Tavernscène is een groot klank- en lichtspel. Ze zit vol referenties aan hoe dingen klinken, hoe ze eruit zien. Luister naar zijn beschrijvingen van personages als de tapijtenturk, het roze wijf,  de Madam en die waanzinnige meute studenten die plots het bordeel binnendringen.

Jurgen noemt die inval een soort ejaculatie. Op het moment dat ‘Margot volop aan het knijpen’ is, stroomt die bar vol jonge studenten. De dames De Keizer en Van Tichelen en Kareltje worden in de vestibule tegen de muur gedrongen en tegelijk worden de twee vrouwen ook nog eens geknepen!

Het is niet Kareltje die hier ontgoochelt, wel vader De Keizer. Mevrouw De Keizer en Kareltje vergezellen mevrouw Van Tichelen, die haar man verdenkt van vreemdgaan en dan blijkt Louis De Keizer ook aanwezig in het bordeel.

De ontgoocheling zit vooral bij de vader! Louis De Keizer evolueert niet. Lees de beginzinnen:

de keizer is sigarenfabrikant
veel geld verdient hij niet
hij werkt slechts met enkele mensen
heeft te weinig kapitaal
maakt geen reclame

zodat hij niet vooruitkomt in de wereld

Aan de bijwoorden voel je al vanaf de eerste zin dat het slecht gaat met deze man. Hij begint laag bij de grond, zinkt alleen maar dieper, tot hij onder de grond, in zijn kuil gaat.

Vlaggen en wimpels

Het eerste deel van het gesprek vond plaats op de speelplaats van het Atheneum. Deel twee ontrolt zich in wat Adriaan ‘the moneymaker’ van de school (trouwfeesten, afterparty’s met wereldberoemde dj’s) noemt: de feestzaal, waar de voorstelling twee maanden lang speelt, waar de vlaggen en wimpels de zaal verluchten als betrof het de voorgevel van het stadhuis van Antwerpen. De vlaggen dragen sterke zinnen uit Elsschots tekst, in geel en zwart en andere kleuren: ‘Lig ik niet te sterven?’, of: ‘Je moet de wereld aanpakken en in de ogen kijken, man! ’

Bij die geelzwarte denk je sowieso: Vlaanderen, Vlaamsgezind, iets wat in deze school ten tijde van Pol de Mont – een gezegende naam voor Elsschot – niet in dovemansoren is gevallen.

Frans elitarisme versus opkomend flamingantisme zit in de voorstelling, maar we spelen het niet expliciet aan. Het doet je nadenken over hoe dat vandaag zit. Vandaag loopt het hier vol kinderen die thuis geen Nederlands praten, voor wie die taal een obstakel is en tegelijk de verbindende factor, want het is wel de voertaal. Heel boeiend!

Ongelofelijk, toch, die kracht van kleuren en vlaggen?

Wij recupereren het politieke gegeven ‘vlag’ voor het theater. Ik heb dertig zinnen, evenveel als de hoofdstukjes, geplukt uit mijn tekst: zinnen die inhoudelijk van belang waren of grafisch interessant. Onze vormgever Sven Roofthooft toonde me een foto van de feestzaal uit de tijd van Elsschot: hier hingen dus boeketten vlaggen.

Wat is je favoriete vlag?

Deze: gele achtergrond, zwart paard in actie en de tekst: ‘in gedachten zit ik reeds op de hoge bok en leg de zweep over de snuivende paarden / zoals michael strogoff  de koerier van de tsaar.’

En daarna volgt… een ontgoocheling.

Precies. Kareltje vlecht thuis meteen al een oefenzweep, met gordijntouw, maar hij zal niet met de paarden mogen uitrijden. Hoewel meneer Albert het heeft gezegd. Het ‘uitrijden met den wagen’ gaat over een zwartgeelrode hondenhandkar.

Het is voor het eerst dat je met een vormgever samenwerkt. Waarom en wat voegt hij toe?

Eerder was er geen geld voor, maar een vormgever is een enorme meerwaarde. In één van de recensies kregen we – dankzij vormgever Sven Roofthooft – dit compliment: ‘Niet eerder zag een voorstelling van Het nieuwstedelijk er zo kleurrijk uit.’

Onze voorstellingen zien er normaal gezien wat strenger uit, ze zijn het niet, maar ze zien er zo uit, omdat ze redelijk kaal zijn. Negentig procent van wat Het nieuwstedelijk doet, zit in de tekstmuziekcombinatie. De rest is crême fraîche.

Vertel meer over die slagroom op je taart.

Behalve de kleurenpracht van de vlaggen is er de gigantische magie die de grote ballon – het grote hoofd van Kareltje met een uniformpje aan vast – opwekt. Komt daarbij: het spel met de vitrinekast. De kast op wieltjes knipoogt naar de vitrines vol opgezette dieren in het Atheneum, maar wordt net zo goed een bar, een doodskist, en uiteraard: de hondenkar. Als je goed kijkt, zie je dat aan de vlaggen geen gewone stokken zitten, maar puntige mikadostokken. Jurgen bespeelt die attributen en de muzikanten halen zelfs muziek uit knikkers.

Audiotour

Hoog tijd voor deel twee van de voorstelling: een community-based audiotour. Waarom is dat tweede deel zo belangrijk?

Mag ik vooraf even zeggen dat deze audiowandeling net als theatermaken teamwork is? Het concept van mij, de interviews en de dramaturgie van de audiotour zijn van het driemanschap Adriaan, Sara Vertongen (die de audio in een wandeling goot) en Lucas Derycke (die alle opnames deed en montage verzorgde).

Dat community-based hoort gewoonweg bij ons, maar het is vooral een kwestie van doordenken. Je kunt Een Ontgoocheling spelen op het atheneum waar het boekje zich voor een deel afspeelt, en waar Elsschot op school heeft gezeten. Op zich een enorme meerwaarde. Tegelijk besef je: die school is wel ontzettend veranderd in vergelijking met toen Elsschot er zat. De studentenpopulatie telt nu meer dan zestig nationaliteiten. 

En zoals je al zei: Nederlands is niet hun thuistaal. En toch heb jij hen de volledige Een ontgoocheling voorgelezen.

Klopt, de volledige bewerking dan. Op hun programma stond Elsschot al, maar dat ging over een paar gedichten of een fragment uit Kaas. Ik vond dat aanvankelijk mager, maar achteraf dacht ik: misschien beter een fragment grondig lezen en hopen dat ze zo gestimuleerd worden om het hele boek te gaan lezen? Ik weet het niet, hoor.

Het laatste jaar ASO heeft het voorbije schooljaar in ieder geval de volledige Een Ontgoocheling gelezen. Ik las het verhaal en de leerlingen liet ik de stemmen van De Keizer, Kareltje, Van Tichelen en de anderen doen. Waardoor het een beetje interactief werd. Lezen wordt op die manier lol trappen.

Begrepen de leerlingen alles, denk je?

Het enige probleem vormden de finesses van Elsschots taal. De humor die vaak ook in zijn taal zit, kwam niet echt binnen, vrees ik. Daar hadden ze wat hulp nodig.

Puur op verhaalniveau was het boekje voor deze leerlingen herkenbaarder dan voor de doorsnee Vlaamse tiener. Het fenomeen strenge vader kennen zij veel beter dan bijvoorbeeld mijn kinderen (lacht). En het fenomeen zittenblijven kenden de meesten ook redelijk goed. We hebben hier meerdere Kareltjes gevonden.

Vertel.

We hebben er echt voor gekozen om de Kareltjes te highlighten. Zij zijn ook de gidsstemmen in de vier wandelingen: de Oeroude Indiaan, de Mensenvriend, het Enigmatische Meisje en de Kleine Messi. Stuk voor stuk Atheneumverhalen anno 2017. Portretten van jongeren die niet noodzakelijk de vlotste zijn, maar die inhoud hebben en zich kwetsbaar durven op te stellen.

Als je een meer psychologische lezing van Kareltje maakt en kijkt door een hedendaagse bril, zou je er ook een autist van kunnen maken. Zou kunnen. Hij heeft op zijn minst pleinvrees.

Schud je straks nog een Elsschot uit de mouw?

Ik heb mijn twee absoluut favoriete werken van Elsschot naar mijn hand gezet.

En wat zou ik dan kiezen? Lijmen/Het Been? De meer economische Elsschot , zegt mij veel minder. Met Kaas heeft Josse De Pauw heel straffe dingen gedaan in de verfilming van Orlow Seunke.

Ik weet dat Johan Petit al een tijdje goesting heeft om Tsjip aan te pakken. En ik heb inmiddels weer goesting om opnieuw met Johan samen te werken. Dus wie weet.

Maar: Elsschot heeft sowieso en absoluut toekomst. Hij zal worden gelezen en herlezen!

Een Ontgoocheling door Het nieuwstedelijk, nog tot eind april 2018 op tournee. Een boekje/schriftje met de alle interviews van de audiotour en meer kost 3 euro. Meer info: www.nieuwstedelijk.be

OVER DE REDACTRICE

MARTINE CUYT (1966) is literair journalist. In 2004 verscheen haar caleidoscopische biografie Man van woorden over Willem Elsschot. Ze bezorgde, samen met Jeroen Olyslaeger, Eenzaam spelen met Pompon van Louis Paul Boon. Momenteel werkt ze aan een boek met geduide, geschreven boekopdrachten van Elsschot.

Share

Het Einde is Nabij

Aan de vooravond van de première van Het Einde is Nabij, een theatrale lezing over de productieve kracht van de melancholie namens mezelf en Johan Petit, los ik alvast met graagte een fragment op deze blog.

Foto: Katrijn Van Giel

Waarom net dit fragment? Het betreft de inleiding van de lezing en geeft dus mogelijk antwoord op een aantal vragen waar u mogelijk mee zit, zoals daar zijn… Waarom net een lezing over dit thema? Waarom überhaupt een lezing (en niet pakweg een stuk toneel)? Waarom in godsnaam samen met die dekselse  Johan Petit (die voor zover ik weet geen enkel uitstaans heeft met een edel thema als de melancholie)? Wat mag de inzet van die lezing dan wel zijn? En ga zo maar door.

Verder kan ik u alleen maar aanraden om te komen kijken. Enerzijds is het natuurlijk ‘maar’ een lezing (waarin Johan weliswaar al zijn vertelduivels ontbindt), maar anderzijds hebben Johan en ik nooit letterlijker uitgesproken waar we voor staan dan hier, net omdat het ‘maar’ een lezing is…

Zo heb ik mij in het verleden meermaals laten inspireren door melancholici naar mijn hart als Morrissey en Luc De Vos (een interview met die laatste vormt trouwens de rode draad doorheen de lezing en aan één van zijn songs ontleenden we onze titel), maar nooit eerder was ik in de mogelijkheid om het ook echt over hen te hebben.  Dat doet mij veel deugd, kan ik u zeggen.

Foto: Katrijn Van Giel

Maar laat de melancholie op zich u voldoende zijn om te komen kijken. Ik voerde enige jaren artistiek onderzoek naar dit fenomeen, (samen met tal van goede lieden van Luca Arts en KULEUVEN, de zogeheten onderzoeksgroep De Kunst v/h Gemis) zoekend naar een definitie voor de 21ste eeuw. Een strakke, allesoverstijgende omschrijving hebben we niet gevonden, maar we zijn er – al zeg ik het zelf – ongelooflijk goed in geslaagd iets tegenover Dr. Freud te plaatsen en het woord zodoende weg te kapen uit de klauwen van zij die het eenzijdig in de hoek van de geestesaandoeningen plaatsen. Dat is best straf eigenlijk.

Onze speellijst vind je HIER. Goed om weten is dat er nog een extra Antwerpse speelplek in de pijplijn zit. Hou diezelfde site in de gaten.

Beste groet, Adriaan

PS: Het fragment uit de lezing volgt na deze foto.

johan-en-adriaan

Beste Johan,

Adriaan hier. Wij kennen mekaar wel zo’n beetje. Net als jij ben ik theatermaker. Van een heel ander slag weliswaar. Al kent ons werk aan de basis best veel gelijkenissen.

Een belangrijk verschil echter, is dat mijn toneelstukken – en dan bedoel ik ook echt AL mijn toneelstukken – steevast ‘melancholisch’ worden genoemd. Zoals jij bekend staat als energiek en blij-optimistisch, is jou dat beslist nog nooit overkomen.

Nochtans gaat er misschien wel evenveel blij-optimisme schuil in mijn stukken als er melancholie schuilgaat in de jouwe. Al gebruik ik het woord ‘schuilgaan’ hier natuurlijk heel bewust.

Weet je wat straf is? Dat ik tot voor kort niet eens wist wat het woord ‘melancholie’ eigenlijk betekent. Ik leefde in de veronderstelling dat het van het Franse woord ‘mélange’ was afgeleid en dus ‘mengeling’ wil zeggen – melancholie als onzuivere mix van wanhopige gedachten en dito gevoelens –  terwijl het van oorsprong een Griekse term is uit de medische sfeer. Voor de Oude Grieken was een melancholicus simpelweg ‘iemand met een teveel aan zwarte gal’.

Ook linkte ik het woord ‘melancholie’ altijd aan het woord ‘nostalgie’. Allicht omdat beide begrippen een beweging naar achteren in zich dragen. Nostalgie is zoveel als ‘verlangen naar vroeger (toen alles beter was)’, melancholie zou over verlangen naar ‘een verloren paradijs’ gaan, naar een staat van zijn die lichter is en makkelijker om dragen.

Nu vind ik – net als jij trouwens – bewegingen naar achteren doorgaans weinig interessant. Tenzij die beweging naar achteren wordt aangewend om vervolgens een fikse beweging naar voren te maken. Zoals het naar achteren trekken van het elastiek van een katapult noodzakelijk is om je steen zo ver mogelijk naarvoren te schieten. En het is daar dat ik wil zijn. Niet in het verleden. Maar hier en nu. Met de blik op de toekomst.

Ik heb geleerd hoe de betekenis van het woord ‘melancholie’ doorheen de eeuwen constant veranderd is. Dat opent mogelijkheden. Want bijgevolg is het dus niet pretentieus of onbescheiden om een eigen, hedendaagse definitie te gaan ontwikkelen. 

En dat is precies wat ik van plan ben, want met de definitie die vandaag dominant is, kan ik écht niet leven. Die gaat terug op psychoanalist Sigmund Freud, die melancholie als een geestesziekte beschouwt, nauw verwant aan de depressie. Voornaamste verschil? Van een depressie kan je genezen, melancholie is voor het leven.

Mij lijkt melancholie iets anders en iets beters te zijn. Iets waar ik niet per se vanaf wil ook. Sterker nog, er zijn nogal wat mensen die ik meer melancholie zou willen aanraden. Zij die aan de macht zijn bijvoorbeeld. Melancholie vormt een uitstekende menselijke buffer tegen alle vormen van autoritair gedrag, omdat het wie zwak is of ziek, overgevoelig of lui, altijd mee aan boord zal willen houden.

Ik wil het begrip melancholie graag opentrekken. Het weghalen uit de strikt persoonlijke sfeer. De maatschappelijke dimensie ervan blootleggen. En ook en vooral wil ik onderzoeken waar melancholie een kracht kan zijn in plaats van een gebrek.

Beste Johan, je voelt mij al aankomen. Ik wil je hierbij graag uitnodigen om mee te doen. Niet zomaar, maar om de reden die ik daarnet aanhaalde: niemand die in jou een melancholicus zou vermoeden. Jij zou een ultiem geheim wapen kunnen zijn. En wie weet houden we er iets concreets aan over, een toneelstuk bijvoorbeeld, of, in het slechtste geval, een theatrale lezing. Maar laat ik niet op de zaken vooruitlopen.

Er is zonet een koffiebar opengegaan bij mij in de buurt. Hippe bedoening wel, maar ik wil het erop wagen. Zullen we daar eens afspreken om het erover te hebben?

Beste groet,

Adriaan

Share